Thursday, February 08, 2007

Winter

And the Nobel Prize for peacefullness goes to: SNOW.
Vanaf vandaag kunnen we -eindelijk- zeggen dat het echt winter is geweest dit seizoen. Bij het ontwaken lag de sneeuw reeds zo'n vijf centimeter dik op het balkon. De poezen staarden uit het raam en de wereld leek rustiger dan anders (en die wereld lijkt anders ook al zo rustig bij het ontwaken). Dikke witte vlokken vielen en bleven vallen. Het donkere winter licht is iets minder donker als de sneeuw het weerkaatst en het wit van de daken je kamer binnen schijnt.

Ook Thyl was uitermate gefascineerd door de verandering in het panorama. Hij werd net ietsje meer ingeduffeld vooraleer de wandeling en tramrit naar de crèche aan te vangen. Een muts met oortjes, een winterjas, dikke winterschoentjes en dan nog de 3 lagen babybjorn en mamajas... het enige blote plekje was zijn gezicht waar, toen we buiten kwamen, geen sneeuwvlokken maar eerder iets ijs-achtig op viel, wat de oorzaak was voor het trekken van gekke gezichten; tot hij er in berustte.

De sneeuw knerpt als je door het onaangetaste stuk wandelt langs onze straat. Het samendrukken van verse sneeuw onder je dikke schoenen is een gevoel dat niet te beschrijven is. Ik weet dat 'goesting' werd verkozen tot mooiste Vlaamse woord (al een pak beter dan in Nederland waar 'mama' het haalde) maar ik wil graag een boom opzetten om 'knerpen' als 2e mooiste woord te verkiezen.

De VUB ligt er deze week verlaten bij. Het is 'lesvrije week' en de meeste studenten zijn thuis of gaan skiën of blijven bij dit weer binnen. De sneeuw ligt onaangetast op grote stukken gras en op de esplanade langs de gebouwen. De hitte die van de gebouwen afstraalt zorgt voor een bewandelbaar pad en de technische dienst rijdt, ijverig zout strooiend, rond om ook de andere paden sneeuwvrij te maken. Spelbedervers zijn het.

The Snow Man
Wallace Stevens

One must have a mind of winter
To regard the frost and the boughs
Of the pine-trees crusted with snow;

And have been cold a long time
To behold the junipers shagged with ice,
The spruces rough in the distant glitter

Of the January sun; and not to think
Of any misery in the sound of the wind,
In the sound of a few leaves,

Which is the sound of the land
Full of the same wind
That is blowing in the same bare place

For the listener, who listens in the snow,
And, nothing himself, beholds
Nothing that is not there and the nothing that is.

Labels: , ,